Ik wil graag een kat. Hoewel, eigenlijk een poes, want dat klinkt liever. Het idee om een poes te hebben die gezellig rondloopt in mijn huis terwijl het buiten koud en guur is, laat mijn hart smelten. Ik ben opgegroeid in een dorp met weilanden, sloten, boomhutten en veel dieren. Daarom geven dieren mij nog steeds een gevoel van veiligheid en geborgenheid; ze doen mij denken aan de gelukkige kinderjaren in het kleine Overijsselse dorpje. Maar de tijden zijn veranderd; toen ik ging studeren, verhuisde ik van het kleine dorpje naar de grote stad. Nader gespecificeerd: ik verhuisde van een huis met tuin naar een flat met twee balkonnetjes. Die balkonnetjes zouden een tuin moeten vervangen, maar dat is niet helemaal gelukt. Een betonnen balkon lijkt in de verste verte niet op een tuin met bomen, bloemen en gras. Het is dus begrijpelijk dat mijn vrienden lachen als ik voor de honderdste keer vertel over mijn poezenwens. Die poes komt er namelijk niet. Alleen al de gedachte dat het arme beestje elke keer al die trappen in de flat op en af zou moeten lopen, breekt mijn hart.
Gelukkig sta ik niet alleen in mijn liefde voor dieren. Een goede vriendin van mij houdt net zoveel van dieren als ik. Soms gaan we naar de kinderboerderij in het park om het gemis te compenseren. We houden ook allebei van discussiëren. Zo hebben we het op een dag over de MKZ-crisis van 2001 en verplaatst het onderwerp zich naar de verspreiding van virussen. Ik twijfel of ik haar zal vertellen over mijn hiv. Dit is eigenlijk wel een goed moment en misschien is het wel fijn om het met haar te kunnen delen. Ik besluit om het te doen. Ik vertel over de schok van de diagnose, het zoeken naar de juiste combinatie van medicijnen, de vermoeidheid, de pijn, het verdriet, maar ook over de hoop en het toekomstperspectief. Over de kleur die mijn leven weer aan het krijgen is. Over n=n en over de mogelijkheid om gezond oud te worden. Na een kort moment van stilte komt haar reactie. “Dan is het maar goed dat je geen poes hebt, want dan had je die waarschijnlijk besmet.”
Mijn mond valt bijna open van verbazing. Ik heb geen idee of er überhaupt een mogelijkheid is tot overdracht van hiv van mens op dier. Want hoe zou dat eigenlijk werken? En kunnen dieren elkaar vervolgens ook besmetten? Voor een kort moment barst mijn hoofd van de vragen. Maar dan realiseer ik mij ineens wat de kern van deze opmerking is: de boodschap n=n is overduidelijk niet aangekomen. Plotseling prikken daar ineens tranen achter mijn ogen, want hier wordt indirect gezegd dat ik moet oppassen met mensen en dieren om mij heen omdat ik hen kan besmetten. En die beschuldiging doet pijn.
Moet ik mijn uitleg over n=n herhalen? Of zal ik wachten tot een later moment? Ik kies voor het laatste. Nu kan ik, overmand door emoties, geen duidelijk verhaal meer vertellen. Maar zodra er een nieuwe kans komt ga ik duidelijk maken dat ik op dit moment voor mensen – en dus al helemaal voor dieren – geen gevaar ben. Want niet meetbaar = niet onoverdraagbaar. Punt.
Deze column verscheen eerder in hello gorgeous #29.
Tekst Sterre Illustratie Jiro Ghianni