Simon de Boer schreef het semi-fictieve De Janjaren, een roman losjes gebaseerd op zijn relatie met de in 2022 overleden zanger Jan Rot. Een verhaal vol persoonlijke ontwikkeling. “Bij het afscheid voelden we heel duidelijk dat de liefde nooit verdwenen was.”
Wees meester en vormgever van jezelf. Gedurende ons gesprek wijdt Simon geduldig uit over deze befaamde uitspraak van de filosoof Nietzsche. Een uitspraak die overduidelijk richting gaf én geeft aan het leven van deze activist, publicist, kok en bovenal ‘maker van dingen’ (“Ik vind kunstenaar een te pretentieus woord.”). Het gaf hem een andere visie op het leven, als een reflectie op het cultuursysteem waarin we leven en de liefde die we voelen.
Parkpreek
Hoewel de titel van zijn boek misschien anders doet vermoeden, gaat De Janjaren niet alleen over zanger, hertaler en liedjesschrijver Jan Rot. Een biografie is het dan ook niet. “Die jaren met Jan zijn eigenlijk het scharnierpunt in Simons leven, daarna gaat hij resoluut een andere kant op.” Simon benadrukt bovendien dat hij als schrijver fictie heeft ingezet om het verhaal spannend en meeslepend te maken, ook al is het boek op de werkelijkheid gebaseerd. De Janjaren is daarmee bovenal een zoektocht van de fictieve Simon en de echte Simon de Boer ineen. Naar een besef en begrip van liefde. Naar sterfelijkheid en herinnering. Naar het zijn van meester en vormgever van je eigen leven. “In het boek zit een passage die de ‘parkpreek’ heet. Een gesprek tussen Jan en Simon, liggend op hun rug in het park, niet lang nadat hun relatie beëindigd is. Het is in dat gesprek dat Simon de liefde als begrip weet los te koppelen van die kleine burgerlijke wereld waarin het staat voor de relatie tussen twee mensen. Hij heeft het onder meer over de liefde voor het milieu, al in de jaren tachtig een bron van zorg. Hij trekt de liefde breder.”
Iets magisch
Dat bredere besef van liefde neemt niet weg dat het boek een diepe relatie tussen twee markante individuen beschrijft. Een relatie die bijna niet zou zijn. “Ik ontmoette Jan op een avond in een club in Amsterdam. Een jongen duwde me uit het niets een biertje in m’n hand: ‘Ik ben Jan, ik moet weg en ben vrijdag weer hier, zie ik je dan?’ Door verschillende dingen die zowel in m’n verleden als kort daarvoor waren gebeurd, had ik op dat moment een nogal grote afkeer van mannen en noemde ik mijzelf feminist. Ik moest dus niets hebben van mannen die in mijn nek zaten te hijgen. Ik vond hem maar een rare gast.” Die vrijdag was Simon niet van de partij. Waar hij kort daarop wél te vinden was, was op een homo-filmweek in de toenmalige Desmet-bioscoop. Bij zijn werk als kok in een restaurant was hij een deel van zijn vinger in een snijmachine verloren. “Ik moest daardoor een aantal weken in de ziektewet en besloot die tijd te benutten door een passe-partout te kopen voor de filmweek.” Jan had eenzelfde passe-partout gekregen, in ruil voor een optreden. “Ik kwam hem daar dus elke dag tegen, en hij deed enorm zijn best om mijn aandacht te krijgen.” Het was tijdens Jans optreden op zaterdagavond dat er ‘iets magisch’ gebeurde. “Ik zag een enorme lange slungel achter de piano zitten en werd betoverd door zijn kunsten. Dankzij zijn muziek viel de muur die ik om mij heen had opgetrokken.” In de roman noemt Simon het mes in de snijmachine om die reden ook wel ‘het mes dat door de kosmische orde sneed’.
Afscheid via de telefoon
Simon omschrijft zijn boek als een ontwikkelingsroman. In de roman blikt een 100-jarige Simon terug op zijn leven. Ook op het afscheid van Jan kijkt hij terug. “Toen hij ernstig ziek werd, wilde Jan niet dat ik langskwam, dat vond hij te heftig. Afscheid nemen moest dus via de telefoon. Door het verdriet heen voelden we heel duidelijk dat de liefde die we voor elkaar voelden nooit verdwenen was.” In De Janjaren staat de semi-fictieve Simon uitgebreid stil bij het daaropvolgende overlijden van Jan. Op de dag van diens geplande overlijden twijfelt Simon of hij naar een opvoering van Mahlers Das Lied von der Erde moet gaan. In deze symfonie trekt een man de wijde wereld in om soelaas te vinden voor zijn eenzaamheid. Hij wacht op een vriend die hem nog een laatste afscheidsdrank zal geven. De vriend laat op zich wachten, tot hij komt aangesneld op een paard. Simon kan niet anders dan de vergelijking maken met de arts die later die dag de euthanasie zal uitvoeren.
Simon en Jan waren vijf jaar samen, van 1985 tot 1990. Het was de periode waarin de aidsepidemie allesverwoestend toesloeg. “Ik had in die jaren een vriend waar ik fikse ruzie mee kreeg. Deze ‘radicale flikker’ vond dat Jan, als biseksuele man, op tv onvoldoende was opgekomen voor homorechten. Ik vond dat onzin. Ik zag de vriend daarna een tijd niet meer, maar toen ik in de stad was waar hij woonde, besloot ik hem op te zoeken. Ik belde aan en vroeg naar hem. ‘Weet je dat nog niet? Hij is vorige week overleden. Aids.’” Simons stem slaat even over. “Er was in die tijd geen internet, geen WhatsApp. Ik wist het simpelweg niet, tot dat moment.” Die tijden waren “verschrikkelijk”. En niet alleen omdat de mensen om hem heen in no-time overleden. De epidemie ging hand in hand met discriminatie en stigmatisering. “De Telegraaf, ik zie het nóg voor me.” Opeens schiet Simon vol. “Ik moet er gewoon weer van huilen. Die vreselijke krantenkop, met die zwarte letters: ‘Nieuwe homoziekte’. Daar zijn nooit excuses voor gekomen. Het inzicht dat het geen homoziekte was, dat kwam op een gegeven moment wel. Maar het onrecht en de boosheid die ik op dat moment voelde!”
Heteroseksueel probleem
Dat Simon een sterk rechtvaardigheidsgevoel heeft, valt niet alleen terug te lezen in De Janjaren. Noch is het alleen voelbaar als het gaat om mensen die, net zoals hijzelf, leven met hiv. Of het nou gaat om het verdwijnen van de lokale groenvoorzieningen of het niet herdenken van homoseksuelen tijdens de Nationale Dodenherdenking: de ‘maker van dingen’ gaat aan de slag met een pamflet, protest of plan. Als het om LHBT+-emancipatie gaat, is er sowieso nog veel te winnen, stelt Simon. “Nederlanders hebben een onterecht beeld van zichzelf dat ze zo progressief zijn. Weet je, homoseksualiteit is een heteroseksueel probleem. Ík heb er geen probleem mee. Ik verzet me tegen een meerderheid die denkt te kunnen definiëren hoe mensen moeten leven. Die arrogantie, dát is waar het om draait. Dat is ook de reden waarom ik me steeds meer erger aan zoiets als de Canal Parade. We kunnen wel aan de gang blijven met laten zien dat we er zijn, maar daar zit niet de oplossing. De meerderheid moet anders leren denken. Minder denken als kudde, meer jezelf en de ander benaderen als individu.”
Of het Simon gelukt is om echt meester en vormgever van zichzelf te zijn, is een vraag die aan het einde van ons gesprek stilletjes opdoemt in mijn hoofd. Hij vertelt over een overleg dat hij had met bestuurders van Amsterdam-Noord, het stadsdeel waar hij woont. Onderwerp van gesprek was de vraag wat het bestuur kon doen als reactie op het verbranden van een regenboogvlag elders in de stad. “Ik heb mijn hele leven op de barricaden moeten staan voor homo-emancipatie”, vertelde Simon daar. “Als je ouder wordt, zie je dat meer in perspectief. En ik heb daardoor dingen niet gedaan die ik wellicht had kunnen doen.”
Dit artikel verscheen eerder in hello gorgeous #44.
Tekst Rick Meulensteen Beeld Marjolein Annegarn Eep Seeber en Henri Blommers