“Bas, wacht even”, zei zijn moeder, die achter me liep. We hadden net op een houten bankje gezeten omdat zijn vader even moest rusten. Puffend en krakend was hij opgestaan. “Trek je jasje uit, ik draag hem wel”, had ik willen zeggen. Ik kende Edo’s familie nu een paar uur; geen strik of das op deze warme najaarsdag was al een flinke concessie. Dus ik zei het niet. “Deze wandeling is toch veel te lang voor Cees”, constateerde zijn moeder tegen niemand in het bijzonder, routineus.
We waren bij het buitenhuisje van mijn vriend Edo. We hadden elkaar al zo vaak beloofd dat ik altijd welkom was en zeker zou langskomen. Dit weekend lukte dat, als ik het tenminste niet erg vond een dag met zijn familie op te trekken. Met zijn zus had ik een paar verlegen woorden gewisseld op zijn verjaardag. Ik kwam net binnen en zij ging net weg. Zijn ouders moesten joviale, keurige mensen zijn, Edo kennende. Dus ik vond het niet erg. Misschien wel interessant om hem in familieverband te zien, zijn rol in dat hechte weefsel van een door de jaren van herhaling gevormd patroon.
“Bas, wacht nou even”, drong zijn moeder aan. “Nee, niet omdraaien, zo blijven staan. Je hebt een haaltje in je broek, laat me even kijken.” Als de moeder van een kind niet in de buurt is, springen andere moeders direct in dat gat. Ook als dat kind vijftig is. Ze gaan je haar goed doen of lopen zonder gêne de badkamer binnen als je zit te poepen. Zodoende zat een vrouw van midden zeventig in de najaarszon op haar hurken, op een wandelpad op de hei, met haar neus op mijn billen. “Nee, dat draadje is er helemaal uit, die kan ik niet meer terugduwen.” Ze kwam overeind, veegde haar handen af aan haar denkbeeldige schort en zette ze in haar zij. “Mooi patroontje, die stof. Bijzondere weeftechniek, maar kwetsbaar als er een draadje uit is. Niet aan pulken hoor, dan krijg je een gat. Straks netjes afknippen en hopen dat het niet gaat rafelen.” We liepen verder, vonden even later beschutting onder een parasol, op kunststof terrasstoelen die geen haaltjes maken. Vader was in de schaduw helemaal opgeknapt en stond erop dat we champagne dronken. Hij trakteerde.
ʼs Avonds hielp ik Edo met het eten. Zijn moeder hield zich aan haar belofte zich er niet mee te bemoeien door continu hulp aan te bieden bij dingen die we niet van plan waren. Zijn vader lag in de huiskamer een dutje te doen. Omdat haar hulp niet nodig was, reciteerde ze in de keuken zijn medisch dossier en haar persoonlijke mantelzorg-dossier. Haar dochter zat te lezen in de tuin: Edo’s getalenteerde zus, een vooraanstaand kunsthistoricus. Ze was de hele dag nauwelijks merkbaar aanwezig geweest. Zijn zachtaardige zus met wie hij lange, fijne gesprekken had. Die angstig werd van vreemde mensen, panisch in groepen. Die nog nooit een relatie had gehad en waanzinnig verliefd kon zijn op het kunstwerk waarnaar ze onderzoek deed.
Tijdens het eten had zijn moeder daar ook een dossier-verhaal bij. Over een voorlijk en bijzonder kind. Over een lastige puber die geen aansluiting had bij de meiden in haar klas toen – nu de dochters van haar moeders vriendinnen die allemaal oma worden. Over gewoon eens gezellig meedoen, een kwestie van willen, een leuke man, als ze haar best eens deed. Of vrouw, dat maakte echt niets uit. En dat dat misschien wel beter was dan therapie en pillen.
Een haaltje. Niet aan pulken. Dus ik bestudeerde het schilderij aan de muur en begon uit te rekenen hoe laat ik morgen de trein moest nemen. Edo en zijn zus keken elkaar in stilte aan. Zijn vader doorbrak die door het laatste stukje vlees te pakken ‘voor de lekker’. Zijn zus antwoordde dat ze geen toetje hoefde en vroeg naar bed ging. Zijn vader zuchtte toen ze haar servet netjes opvouwde, zijn moeder schudde haar hangende hoofd toen de deur zachtjes dicht klikte. Dit kon je niet meer terugduwen. Netjes afknippen en hopen dat het niet gaat rafelen.
Deze column verscheen eerder in hello gorgeous #45.
Tekst Bas Timmermans Illustratie Karina Grens