Kunst tegen aids

0

De jaren tachtig

“Hiv had vroeger nooit echt onze belangstelling. We waren eigenlijk onderdeel van de punkscene, die sociale projecten voor daklozen in Thompkins Square Park wilde opzetten. We wilden met muziek en kunst de hachelijke omstandigheden onder de aandacht brengen. Hier was het!” Marguerite, James en ik stoppen. Een sluier van motregen bedekt de East Village en we staan voor de iconische New York brownstones met hun brandtrappen. Marguerite wijst naar een gesloten bar: “Dat was de Ground Zero Gallery. Lang voordat de naam Ground Zero in verband werd gebracht met terrorisme, 9/11 of het World Trade Center hadden we deze kleine galerie waarmee we de wereld wilden veranderen. En hier” − ze wijst naar een kleine 24-uurswinkel −“was mijn studio”.

James Romberger en Marguerite Van Cook, 1985 (foto Karen Ogle)

De twee kunstenaars, meer dan dertig jaar getrouwd, hangen in elkaars armen en beginnen inside-moppen te vertellen over oude vrienden en kunstenaars. Afgeleid en herinneringen ophalend. Marguerite komt eigenlijk uit Engeland. Als punkzangeres van The Innocents speelde ze zelfs met The Clash in kleine pubs, kwam ze op voor daklozen, was medeoprichter van Howl! Festival en werd een punkicoon in de East Village. Een cv dat zich weerspiegelt in haar charisma. Samen met James openden ze de Ground Zero Gallery. Toevallig kwamen ze David Wojnarowicz tegen, een pionier in hiv-activisme. “We hadden geen idee wat we eigenlijk wilden met de galerie, maar toen David een installatie voorstelde, vonden we dat een coole actie. Plotseling hadden we hiv-activisme in onze galerie en daarmee massa’s bezoekers. Dus we werden eigenlijk toevallig een hotspot voor de gemeenschap.”

“Kort daarna begon het”, zegt Marguerite. “De kleine kunstfamilies om ons heen begonnen te sterven. Als een lid getroffen werd, wist iedereen dat het hele gezin het ook zou krijgen. Het was als een tsunami die de stad trof. De ene galerie na de andere. De ene vriend na de andere. Ineens ging het heel snel. Slachtoffers van een onzichtbare moordenaar. In het begin wist niemand wat het was, waar het vandaan kwam en wie het daarna zou oplopen. Dat was ook de tijd dat ik voor het eerst over Visual AIDS hoorde. De mensen achter Visual AIDS namen ook deel aan onze protesten voor betere omstandigheden voor daklozen,  omdat daar een aantal hiv-positieven bij waren. Maar ze waren bijvoorbeeld niet zoals ACT UP. Ze waren niet activistisch. Ze bleven op de achtergrond, observeerden stilletjes en hadden een andere functie: ze raceten tegen de klok. Ze wilden de kunst van de hiv-positieven archiveren voordat die stierven aan aids. Ze financierden de ongelooflijk dure scans voor de kunstenaars om ze in gedachten te houden.”

“En hoe was het bij jullie?’, vraag ik.

“Wij waren verdomme dood!”, lacht James hardop. “Ik heb geen idee hoe we hiv hebben opgelopen. Maar in ’94 kregen we de diagnose: aids. Nog niet eens hiv! Maar de eerste medicijnen waren er al. We hadden geluk.”

“Maar vandaag de dag vecht niemand meer …”, komt Marguerite tussenbeide. “Ik ben nu bestuurslid bij Visual AIDS en wil de boel weer op gang brengen. We hebben nieuwe spirit nodig. Een nieuwe boodschap. Een nieuw activisme. Ballen. Alles is gestagneerd. Opgegeven. Nu het ‘goed’ met ons gaat, vecht niemand meer. Ik wil de slogan ‘We need a cure!’ verwezenlijken. Omdat ik die shit niet meer in me wil. Ik wil eindelijk van dit virus af.”

De jaren negentig

“’We willen geen slachtoffer-kunst’”, zegt Carlos. “Dát zeiden ze allemaal. Galeries, curatoren, andere kunstenaars. Zelfs nu nog verzwijgen sommige galeries de status van hun kunstenaars om later winst te maken. Ze wachten op het juiste moment.”

Carlos is veel. Kunstenaar, curator, secretaris, voormalig galeriehouder en museummedewerker. En long term survivor. Hij werd gediagnosticeerd in 1989 sindsdien heeft hij altijd gewerkt met thema’s als lichaam, seksualiteit, gender en aids. En nu is hij ook bestuurslid van Visual AIDS. Hij lacht cynisch: “En terwijl de galeries ons voor de gek hielden, gebruikte de farmaceutische industrie ons als proefkonijnen. Ik wilde hun troep niet aanraken. Zoveel vrienden van mij stierven zoveel sneller met die middelen. Het lukte me om overeind te blijven met een CD4-waarde van vier. Maar ík heb ze in elk geval geen naam gegeven!” Hij lacht en knijpt de man, Eric Rhein, naast hem. Eric geeft toe: “Ja, ja. Met een CD4-waarde van twee heb ik ze allebei een naam gegeven. Ik had er toch niet zo veel meer van… “

Carlos Gutierrez-Solana

De twee mannen hebben veel gemeen. Overlevenden van aids en de pandemie. Vanaf het begin af aan erbij geweest. Bij de strijd, bij het activisme, bij het archiveren.

Eric was een van de oprichters van het Archive Project. Zijn gezicht en zijn woorden zijn getekend door die tijd. Hij heeft de gruwelen ervaren en de onbegrensde drang om de herinnering aan de mensen en hun kunst te bewaren. Hij herhaalt wat Marguerite en James zeggen: het was een strijd tegen de tijd. Een gevecht dat je niet kon winnen. Maar hoewel Carlos en Eric allebei dezelfde dingen hebben meegemaakt, is hun benadering op veel punten heel anders.

Carlos klaagt over PrEP en “alle idioten die zo ondoordacht rondneuken”. Eric is een voorstander van PrEP. Carlos wil vechten met zijn vuisten, Eric kalm, geduldig en weloverwogen. Maar beiden zijn het erover eens: het was een race tegen de klok. Eric testte positief in 1987 en wijdde zijn kunst aan het mens-zijn. Hij documenteerde zijn proces en emoties tijdens de crisis in fotografie en sculpturen. Terwijl het virus hem langzaam ten gronde richtte. In 1996, toen de eerste cocktails ervoor zorgden dat hij kon overleven en zijn gezondheid met sprongen vooruitging, startte hij zijn Leaves-project een deel van dit werk is te zien in hello gorgeous #34).

De jaren tien

Terwijl wij drieën zitten te praten, zwijgt Eugene aan de andere kant van de tafel. Tot ik probeer meer uit hem te krijgen: “Ik kreeg mijn diagnose in 2012, en zou alles hebben opgegeven. Dankzij de subsidies en materialen die Visual AIDS beschikbaar stelde, kon ik blijven werken. Niet alleen de financiële middelen, maar ook het contact met andere kunstenaars, met galeries. De bruggen die Visual AIDS had gebouwd, hielden me in leven. Ik vond bondgenoten. Een nieuwe familie.”

The Nuclear Family, David Wojnarowicz

In weinig woorden vat hij ook mijn kijk op Visual AIDS samen. Voor de generatie van 2010, voor wie aids al zo ver weg is, is de organisatie een veilige haven waar ik op zoek kon gaan naar uitwisseling, en ervaringen kon delen en opslorpen. Een emotionele steun, vooral in de eerste jaren van mijn diagnose.

Het kwam zo vaak in me op toen ik aan mijn eigen hiv-kunst werkte: wat doe ik hier eigenlijk? Wie wil zoiets zien? Waarom? Visual AIDS gaf het antwoord: daarom.

Omdat je deel uitmaakt van een groter iets. Net als Eric en Carlos hebben Marguerite en James soortgelijke ervaringen, hoe verschillend hun opvattingen en interpretaties ook zijn. Eugene zegt het zo: “Ons allen verbindt iets met het korte maar hevige verleden van hiv, aids en activisme. Wij dragen dit verleden met ons mee. Degenen die voor ons vochten, die hun leven hebben verloren. Ik zou me klote voelen als ik niets zou doen. Ik vind dat ik een soort verplichting heb tegenover onze pioniers om de strijd voort te zetten.”

Oorlogen ontwikkelen zich verder. Eugene en ik stonden nooit aan het aids-front, maar we voeren de strijd voort. Voor ons was dat nooit een strijd tegen de tijd en om te overleven. Of tegen het virus. Onze strijd is die tegen discriminatie en vooroordelen. Een gevolg van de eerdere gevechten, en van de successen die onze voortrekkers hebben behaald. De eerste medicijnen waren een overwinning. Hetzelfde geldt voor de detectiegrens. Wij vechten tegen leven in de kast en tegen openlijke discriminatie. En de remedie daartegen zal op een gegeven moment ook een triomf zijn.

Dit artikel verscheen eerder in hello gorgeous #34.

Tekst Christopher Klettermayer Bewerking Liza van den Dijssel Fotografie Karen Ogle

Leave A Reply