‘Waarom nam je de telefoon niet op? Ik heb zo vaak geprobeerd te bellen. Leo is vannacht overleden. Hij wenst je het allerbeste.’
Het was de herfst van 1988. Ik woonde net in Amsterdam in onderhuur in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Ik was jong, avontuurlijk en buddy bij Schorer. Ik begeleidde Leo, een gezellige extraverte kapper. Leo, die zelf ook buddy was, kreeg aids en wilde per se groepsgenoten Witje en mij als zijn maatjes.
Eerder dat jaar, aan het begin van de zomer, had ik Brian ontmoet. Hij zat buiten op de stoep bij zondagdisco De Trut. Brian, een Joodse man uit San Francisco, was helemaal mijn type. Lange zwarte haren, bijeengehouden door een haarband, pezig, tenger gebouwd, veel borsthaar en prachtige donkere ogen. The cutest smile. Ik viel als een blok voor hem.
We hadden een geweldige zomer. Brian wilde een rondreis door Europa maken en wachtte op zijn motorfiets die per boot zou komen. We waren erg verliefd en spraken over samenwonen. Toen uiteindelijk zijn motor arriveerde, pushte ik hem op reis te gaan. Hij had immers nog niets van Europa gezien, behalve Amsterdam en mijn bed. Hij vertrok. Ik was druk met mijn studie, had bijbaantjes en zorgde voor Leo, met wie het rap slechter ging.
Weken hoorde ik niets van Brian, totdat op een regenachtige avond de bel ging. Als een verzopen kat stond hij voor de deur. Zijn geld was op, zijn motor had hij verkocht. Ik was dolgelukkig, maar er brak ook een onzekere periode aan. We waren beiden arm. Brian had geen werk, sprak geen Nederlands en besloot uiteindelijk terug te gaan naar Amerika. Misschien was hij niet verliefd genoeg.
Ik had Leo de dag voor Brians definitieve vertrek nog gezien en gezegd de volgende dag weer te komen. ‘Ik ben er morgen nog wel hoor!’, had Leo mij verzekerd. Daarom trok ik met een gerust hart de stekker uit de telefoon om ongestoord een laatste geweldige nacht met Brian te hebben.
De volgende ochtend belde mijn co-buddy.
Deze column verscheen eerder in hello gorgeous #7
Tekst Bertus Tempert Beeld Henri Blommers en Henk Hageman