Zanger en acteur Jan Mesdag (1953-1988) was talentvol, maar hij overleed vóór zijn echte grote doorbraak. Hij leefde op zijn eigen manier naar de dood toe, en nam onder andere zijn plaat ‘Jan Mesdag zingt Brel’ op. Vanaf het moment dat Jan wist dat hij hiv had, werd hij bijgestaan door een aantal hechte vrienden, onder wie zijn bovenbuurvrouw en buddy, theatermaker Adelheid Roosen (1958).
Biografie
Jan Mesdag wordt op 8 december 1953 geboren als Jan de Vey Mestdagh in een muzikaal Rotterdams tandartsgezin. Hij heeft twee zussen en drie broers, onder wie zijn tweelingbroer Pieter. Met talent voor zingen, acteren, goochelen en viool spelen gaat hij in 1977 naar de Kleinkunstacademie, van 1979 tot 1981 vervolgt hij zijn opleiding in New York en treedt hij op in een Broadway-bar met een eigen programma.
In 1983 krijgt hij de Pall Mall Export Prijs voor zijn rol in ‘De zoon van Louis Davids’, naast o.a. Karin Bloemen, Johan Ooms en Lex Goudsmit. Na een tweede poging om in New York een carrière op te bouwen, keert hij ontgoocheld terug. In 1987 lijkt ‘Cats’ zijn doorbraak te worden, naast Stanley Burleson en Pia Douwes. Maar Jan blijkt hiv te hebben en moet de rol opgeven.
Zijn laatste wens is om Brel te zingen. In november 1988 komt ‘Jan Mesdag zingt Brel’ uit, het hoogtepunt en tegelijkertijd het einde van zijn carrière. Jan Mesdag overlijdt op 4 december 1988.
De eerste keer dat Adelheid en ik over Jan Mesdag spraken, deden we dat voor mijn documentaire ‘Jan Mesdag zingt Brel’ (2008). Maar er is nog zo veel meer te vertellen, daarom gaan we nu opnieuw in gesprek.
Adelheid, hoe zag de band van jou en Jan eruit?
“Jan en ik woonden boven elkaar, aan de Leidsekruisstraat in Amsterdam. We hadden direct een klik, ook omdat we in hetzelfde vakgebied zaten en allebei net waren begonnen. Als hij een auditie had, deed hij die scène of dat lied aan me voor. Als ik afleiding wilde, goochelde hij. Ik mocht er met mijn neus bovenop, nooit zag ik hoe hij het deed. Dan gierden we het uit. En altijd als ik thuiskwam en de smalle trap opliep, ging op één hoog zijn deur open en stak hij dat hoofd aan dat lange lichaam naar buiten: ‘Even één thee, A.’ Dat huis was ons nest, met honderden momentjes samen. Echt de innigheid van huisgenoten op die leeftijd.”
Begin 1987 was Jan aan het repeteren voor ‘Cats’, maar hij was continu moe en besloot een hiv-test te doen. Wat kun jij je hierover herinneren?
“Jan vermoedde al iets, hij wist dat mannen die hij had ontmoet in New York ziek waren geworden. Toen hij me de testuitslag vertelde was dat zo’n gigantische shock, de angst snoerde je keel dicht. We stonden lang in een omhelzing aan elkaar vastgegrepen. Daarna begonnen we alles te bespreken, alles te analyseren, hoe griezelig dat ook was. Om die angst te kalmeren.”
Jan vroeg vrijwel direct of je zijn buddy wilde zijn. Wat was jouw rol?
“Ik zag het als mijn taak om alles te verlichten waar spanning op zat. Elke dag was er wel iets intensiefs. Een lastig gesprek, een beslissing, een nieuwe gedachte. Hoe vertel je bijvoorbeeld dat je ongeneeslijk ziek bent? Wat doe je als je nog iets wilt uitpraten? Dat zijn delicate gesprekken: wie zit tegenover je, waar spreek je af, doe je thee of een borrel, welke woorden kies je? Aan mij heb je een loeigoede om van tevoren zo’n gesprek te helpen doorvoelen.
Ik ging ook mee naar zijn arts, Joep Lange. Die was zo begaan en verbonden. De aidsafdeling in het AMC was een kleine wereld die haaks stond op het oordeel en de hardheid van de buitenwereld. Onder de bedden lagen matrassen, zodat je kon blijven slapen. Je mocht alcohol meebrengen en roken uit het raam. We konden écht samen zijn met onze vrienden die aids hadden, de tijd nemen voor elkaar. Die vrijheid betekende veel voor ons rouwproces.”
Voorjaar 1988 werd Jan zieker. Hij besloot zelf zijn sterfdatum te kiezen, dat werd 4 december. Hoe was het om samen naar zijn dood toe te leven?
“Het was een rijkdom om bij Jans sterfproces te mogen zijn. Ik had er angst voor, omdat ik het nooit eerder had gedaan. Tegelijkertijd was het zoiets moois, het heeft me zo veel geleerd.
Jan en ik voelden verlegenheid rond die intimiteit van het sterven, maar daaronder lag onze wens om werkelijk alles te uiten. ‘Ik vind het griezelig en tóch moet ik dit zeggen, anders ben ik te ongelukkig of te alleen.’ En dan blijkt het juist een bevrijding om dat wat moeilijk is te benoemen, en om geen enkele emotie te blokkeren.
Jan had een hecht clubje om zich heen. Sommigen kwamen wekelijks, zoals Johan Ooms en Hugo Metsers III. Zijn tweelingbroer Pieter kwam vaak, die was zo lief voor Jan. En ook zijn vrienden Saskia van Basten Batenburg, Kees en Marlies Weidinger, mijn toenmalige vriend Titus Tiel Groenestege… We vonden een balans rondom Jan, soms in stilte, soms met avonden die gewoonweg lyrisch waren van de lach en vrolijkheid.”
Toen hij in het AMC lag, vroeg Saskia naar zijn laatste wens. Hij wilde een Brel album maken.
“Ja, die lieve Sas heeft dat initiatief genomen, dat was zo’n enorm cadeau voor Jan. Al voor zijn ziekte was hij bezig met de vraag: wat kan ik met mijn talent? Kan ik iets doen met meer inhoud? Want Jan had die prachtstem, maar hij durfde niet te doen wat hij het liefste wilde. Hij twijfelde of de wereld wel behoefte had aan een musicalartiest die Brel ging zingen. Er was toen veel onderscheid tussen kunst met een grote K en amusement.”
“Ja. Hij was zo blij: ‘Nu kan ik voordat ik sterf deze kant van mij laten horen.’ Het voelde ook als enorme bevestiging dat hij toestemming kreeg van de erven Brel, en dat Ernst van Altena speciaal voor hem nieuwe vertalingen wilde maken. Na dat gesprek was hij zó gelukkig. En ook Nico van der Linden zei direct ‘ja’, Jan vond dat hij de enige pianist was die Brel écht begreep. Nico was geweldig, zo teder naar Jan, en de opnames zijn fenomenaal mooi. Ik luister er nog steeds naar, het is heerlijk om zijn stem te horen.”
Hij kreeg heel mooie reacties op de plaat. En toen werd het 4 december…
“We zaten muisstil aan zijn bed, de groep vrienden en Pieter. De dokter had het drankje gegeven en Jan had zijn ogen dicht. Maar opeens deed hij een oog open: ‘Ik ben er nog!’. Alle spanning en angst brak even, we gierden het uit. Daarna kwam weer die stilte, de realiteit van het sterven. Toen deed Jan opnieuw zijn ogen open, maar nu wat verwilderd: ‘Ik heb zo’n vieze smaak in mijn mond! Pepermunt…!’ Dat kwam door dat drankje. Marlies dook in haar tas, Jan kauwde het pepermuntje als een razende weg. Hij wilde niet sterven met dat mintje in zijn mondhoek. En ik realiseerde me: de vloeistof van de dood zit al in je lichaam, maar je leeft nog, dus je wilt geen vieze smaak in je mond. Je leeft écht tot aan je dood. Dood leert je zo veel over leven. Over wat belangrijk is en wat bijzaak. Wat je eigen kernwaarden zijn. Ik heb die periode met Jan meegenomen in mijn leven en in mijn werk. Ik zal met Jan leven tot aan mijn dood.”
Dit artikel verscheen eerder in hello gorgeous #49.
Tekst Emma Westermann Beeld Marjolein Annegarn