“I’m a hugger!”, zegt de grote Amerikaan die ik net heb ontmoet. Als grijpers hangen zijn armen in de lucht terwijl hij op me afkomt. Nu inschatten hoe we gaan eindigen: hoe lang is hij, hoe dik, hoe flexibel? Werk je daar niet gecoördineerd naartoe, dan lukt het niet om de kluwen van armen, schouders en hoofden netjes in elkaar te vlechten. Dan zit er halverwege een lichaamsdeel in de weg of eindigt het op de verkeerde plek. Zo kreeg een vriendin een kus op haar oor van mij. Ik wil mezelf straks niet terugvinden met mijn armen om zijn middel, als om een te grote teddybeer. En evenmin wil ik eindigen als een prinses die haar ridder om de nek vliegt. Gelukkig heeft hij mijn lengte, dus dit is een no-brainer: de kruislingse. Dan is ook meteen duidelijk waar onze hoofden eindigen. Nu nog de stevigheid en de duur van de omarming inschatten, maar dat is meestal peanuts als deze eerste horde is genomen. Je weet al dat het net te lang is als een Amerikaan roept dat ie een hugger is, daar ben je dan op voorbereid. En gelukkig zoenen ze niet.
Pre-corona was het bij mij een zootje: er werd soms gekust, soms gehugd, meestal was het een combinatie met alle mogelijke permutaties in lengte van de hug, stevigheid, lichaamsafstand, aantal zoenen en bestemming ervan (mond, wang of lucht), en al dan niet een afsluitend klopje op de rug. En dan waren er nog ontregelende boks-ers en verlegen opgestoken handjes. Met mijn zwager heb ik gelukkig een protocol uitgedacht dat altijd toe te passen is: een korte, kruislingse hug en een zoen op de wang. Al blijven er uitzonderingen: mijn beste vriend geef ik amper een hand. We kennen elkaar al zo lang en zo goed.
Wat een hoop denkwerk voor een simpele aanraking. Je zou bijna vergeten dat het hier gaat om een gebaar van genegenheid. Maar dat doet er wel degelijk toe. Aanraking doet iets met je, hoe kort ook, zelfs met twee dikke winterjassen ertussen. Het zegt ook iets over je verstandhouding, dus vrienden en goede bekenden krijgen een hug. De rest krijgt een (opgestoken) hand. Dat kan ook weer een dilemma zijn: wat doe je in een gemengde groep?
Op het werk is het simpel: met een ouderwetse handdruk of groet blijft onze verstandhouding duidelijk. Ik vind het verwarrend om een Excel-sheet, projectplanning of mijn salaris te bespreken met iemand die ik net in mijn armen heb gehad. Dat reserveer ik voor mijn vrienden en verliest anders zijn waarde. Ik merk het dan ook meteen als collega’s het inzetten als trucje. Juist omdát het werkt; je haalt vanzelf de scherpe kantjes van een discussie met iemand die zojuist nog vriendjes met je wilde zijn. (Daarom zijn interviews tussen vrienden op tv ook zo saai.) Misschien daarom ben ik er allergisch voor. “Kerel, zou jij …”, met een hand op je rug die je al richting de rotklus duwt. Of een klef handje op je schouder, dat aankondigt dat er na “Hé, nou ik heb het er met HR over gehad…” een teleurstelling volgt die je willoos vreet, want ja, ze heeft vast enorm haar best gedaan. Ik wil het niet grensoverschrijdend noemen, maar het gaat wel een grens over. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. De collega die net een zware operatie had gehad, kreeg van mij een stevige knuffel, omdat ik haar gewoon mag. En gelukkig was ons volgende overleg pas een paar dagen later.
Deze column verscheen eerder in hello gorgeous #49.
Tekst Bas Timmermans Illustratie Karina Gren