Taka Taka is de drag-naam van Panagiotis Panagiotakapoulos. In 2009 kwam hij naar Amsterdam om aan de Gerrit Rietveld Academie te studeren en ging nooit meer weg. Hij vond een thuis in Club Church en House of Hopelezz en introduceerde het woord ‘dragtivisme’ in ons land.
“Ik groeide op in een heel klein dorpje in Griekenland. Mijn ouders hadden een boerderij die zelfvoorzienend was en mijn moeder leerde mij al vroeg om altijd klaar te staan voor anderen en schijt te hebben aan wat anderen van mij dachten. Zij deed de hele tijd aan gender bending, nog steeds eigenlijk. Van haar leerde ik ook de vrijheid van expressie door kleding. Als tiener zag ik er erg vrouwelijk uit, met lang haar en gekleurde nagels. Ik was ook vrouwelijk in mijn manieren. Heterovrienden zeiden dat ik homo was, maar dat ik dat zelf nog niet wist. Trans vrienden waren van mening dat ik uiteindelijk wel in transitie zou gaan.
Toen ik 19 was en net uit het leger kwam, besloot ik om professioneel make up-artist te worden. Ik verhuisde naar Athene en deed dat werk voor twee jaar. Daarna werd ik autonoom kunstenaar, en had ik een studiootje in hartje Athene. Mijn kunst was homo-erotisch en geïnspireerd door anti-religie, met veel dildo’s en kruizen. Er was een groep homoseksuele, queer ontwerpers die mijn werk erg waardeerde. Ik zag ze als mentoren; zij hebben me altijd gesteund.
Rond die tijd werkte ik ook als decor- en kostuumontwerper in het theater. Ik maakte flyers voor de voorstellingen, die we als advertenties in kranten wilden publiceren. Ik dacht dat ik kunst maakte, maar de kranten weigerden de advertenties te plaatsen omdat ze ze te extreem vonden. Mijn mentoren dachten dat het beter was als ik een diploma zou halen in kunstonderwijs. Zo kwam ik samen met mijn toenmalige partner – een persoon met vagina – naar Amsterdam om aan de Rietveld te gaan studeren.”
Samen ademen
“Op de kunstacademie maakte ik veel maskers en kostuums, en toen ik in 2013 afstudeerde, wist ik dat ik hierin verder wilde. Op internet zocht ik naar een subcultuur waar ik me op mijn gemak zou voelen, en zo vond ik Richard Keldoulis en House of Hopelezz. Ik stuurde video’s en foto’s op van de maskers die ik maakte en vroeg of Richard misschien een baantje voor me had als barman. Hij antwoordde en vroeg of ik performerwas. In november 2013 had ik mijn eerste optreden in Club Church, en ik ben nooit meer weggegaan.
Voordat ik Jennifer Hopelezz/Richard Keldoulis ontmoette, was ik 24 uur per dag een crossdresser. Ik zag mijn crossdressing en mijn activisme nog als afzonderlijke zaken. Richard vertelde me hoe hij als Jennifer activisme combineert met politiek. Niet alleen als individu maar ook maatschappelijk. Ik vond dat meteen reuze interessant, want ik kom uit een meer gewelddadige vorm van activisme. Drag is echter het einde van geweld en scheppen van plezier. Jennifer vroeg of ik met Wereld Aids Dag op Lovedance in Paradiso mee wilde doen als onderdeel van de Beggin’ Babes, die geld inzamelde voor het Aidsfonds. Dit maakte enorme indruk op mij. Drag is voor mij de kracht van maskerade. Je krijgt zoveel aandacht van mensen; of men je serieus neemt of je als grap ziet.
Niet lang daarna vroeg Jennifer of ik creative director van Blue wilde worden, een dansavond op donderdag. De club en die avond zijn voornamelijk queer, maar ik hoor bij deze club. Voor mij gaat queer zijn niet alleen om iemands seksualiteit of genderexpressie. Het gaat ook over het vinden van een manier om samen te leven, samen te ademen. Als Taka zie ik mijn drag als non-binair, met de voornaamwoorden he/him en they/them. Ik heb seks met mensen met een vagina. Hoe ik me noem, hangt ook af van de context. Als ik met mensen ben die zich identificeren als hetero, kan ik ook zeggen dat ik hetero ben. Op die manier kan ik het concept van heteroseksualiteit bespreken en openbreken.”
Para-educatie
“Toen ik in Club Church ging werken, vond ik dat ik me moest bijscholen in drag-geschiedenis en -cultuur. Ik heb twee jaar gestudeerd aan Dutch Art Institute; mijn afstudeerscriptie ging over dragtivisme. Deze term bestond al langer in de V.S., maar ik heb het woord hier geïntroduceerd. William Dorsey Swann was een dragtivist die tweehonderd jaar geleden queer party’s organiseerde in Washington. Hij werd hiervoor gearresteerd en schreef brieven aan de senator over waarom hij en zijn gasten jurken droegen en recht van bestaan hadden. Sylvia Rivera, van de Stonewall-rellen, kraakte met andere trans meiden hotelkamers in New York. Als ze door het hotel op straat werden gezet, gingen ze naar een ander hotel om daar kamers te kraken. Sylvia leerde ze over het leven op straat, drug, sekswerk. Deze manier van onderwijs geven en krijgen noem ik para-educatie. Er zijn geen geld of diploma’s bij betrokken; het komt voort uit urgentie. Mijn afstudeerscriptie ging over Jennifer Hopelezz. Zij combineert met haar drag het persoonlijke en het politieke. Als een taxi weigert haar mee te nemen, gaat ze met een klacht naar de taxicentrale en naar de gemeente. Van de club naar de gemeente, en weer terug naar de club. Van micro naar macro en altijd weer terug naar het micro.
Veel drag performers noemen zich dragtivist, maar voor mij heeft het niet te maken met een soort sociaal commentaar, zo van: kijk mij in een jurk, I’m here and I’m queer. Dat is typisch Amsterdam, waar we in een post-emancipatietijd leven. Ik zeg niet dat drag niet gevaarlijk kan zijn, maar het is niet het meest radicale, meest uitgesprokene dat je kunt doen. Dragtivisme gaat over het creëren of ondermijnen van infrastructuren. Club Church is voor mij zo’n infrastructuur. Als dragtivist organiseer ik workshops als een vorm van para-educatie. Workshops waar we samen groeien en leren. Waar het belangrijker is wat je wilt leren dan wat ik wil onderwijzen.”
Dragmoeder
“Een huis is altijd een fysieke plek, waarin we nieuwsgierig en empathisch zijn en elkaar accepteren zoals we zijn. Je bepaalt gezamenlijk de waarden waarmee je je met elkaar wilt ontwikkelen. Ik ben de dochter van Jennifer, die moeder is van House of Hopelezz. Zelf ben ik ook de drag-moeder van het drag king-huis House of Løstbois. Dat huis ontstond door een gebrek aan genderdiversiteit in de Amsterdamse drag-scene.
Ik had ooit een workshop georganiseerd voor drag queens en daar kwamen niet zoveel mensen op af. De workshop voor drag kings was meteen druk bezocht. Samen met kunstenaar Julius Stahlie ben ik toen de non-profit Drag King Academy begonnen in Club Church. Een drag-moeder geeft haar dochters vaak een paar hakken of een corset als ze beginnen met drag. Ik noem dat de draggeschenkeneconomie. De drag kings die ik ontmoette, hadden geen moeder of vader. Die gingen meestal naar een feestwinkel om spullen te kopen en begonnen zo met drag. Wij bieden ze onderwijs aan via de workshops. Het onderwijs is dan ook een geschenk dat we ze geven, en op die manier hebben we een beginnende relatie. Na een tijdje vormden de deelnemers aan de Academy het House of Løstbois. De eerste generatie bestond uit vijtien drag kings, na de pauze vanwege covid waren daar nog negen van over. Nu is er al een tweede generatie van vijftien drag performers. De aanmeldingen stijgen nog steeds – men weet ons te vinden. Als een reactie op de Rupaulificatie van drag zijn er meer andere vormen van drag ontstaan.”
“Veel van mijn kunst is geïnspireerd op hiv-activisme. Ik was onlangs ook in Montreal voor de Internationale Aidsconferentie. Daar heb ik mijn drag-waarden gedeeld. Die heb ik zelf geleerd van Jennifer en vormen de basis voor mij als drag-moeder voor House of Løstbois. Waarden zoals ‘the more houses the better’, ‘pay your dues to the community’ en waarden die gaan over vrijheid, queer entertainment en queer self care. Ik geef ook workshops aan verschillende academies in Nederland. Die gaan niet over hoe je wenkbrauwen kunt tekenen, maar over hoe we dingen samen kunnen doen. We herordenen onze zintuigen door drag, en dat kan ook gelden voor sociale verandering. Die workshops zie als deel van de kunst die ik maak. Mijn toekomst ligt in Amsterdam. Ik praat niet eens Nederlands, maar ik voel me echt Amsterdammer!”
Dit artikel verscheen eerder in hello gorgeous #41.
Tekst Leo Schenk Fotografie M. Apisak met dank aan Cody Kenner