Psychiater Glenn Helberg bepleit een andere vorm van psychiatrie. Een psychiater die zijn vak verstaat, helpt mensen zichzelf te worden en te zijn. “Creëer die ruimte door te begrijpen wat je eigen heilige huisjes zijn.”
“Van geboorte tot dood. Een leven lang jezelf zijn.” Zo begint een laatste, eigen gedicht dat psychiater Glenn Helberg (66) heeft opgetekend in zijn boek, Als ik luister. In die zinnen schuilt de strekking van Helbergs zienswijze op de psychiatrie. Er ligt een taak voor de psychiatrie om mensen echt te ‘zien’, en hen te helpen zichzelf te leren zijn. Simpeler gezegd dan gedaan. De samenleving helpt vaak niet mee − integendeel. “In mijn praktijk, en gedurende mijn hele leven, zie ik dat mensen pogingen doen om zichzelf te worden. De buitenwereld verwacht echter continu dat je voldoet aan een bepaald plaatje. Pas als je aan dat plaatje voldoet, ben je ‘okay’. Wat ik in mijn boek uitleg, is dat mensen wezens zijn die zichzelf moeten worden. Ze hebben een ziel, en die ziel moet tot uitdrukking worden gebracht.”
Voor Helberg is die zienswijze er ook een die is ingekleurd door zijn eigen, persoonlijke identiteit. Als homoseksuele man, geboren op Curaçao, heeft hij zelf ervaren hoe het is om een bepaald verwachtingspatroon opgelegd te krijgen. “Als je afwijkt van een dominante cultuur, wordt er nogal eens gezegd: die achtergrond die je hebt, die is niet okay. Er vindt een bepaalde ontmenselijking plaats. Op basis van die achtergrond doe je bij voorbaat minder mee.” Niet iedereen erkent dat proces van ontmenselijking, benadrukt Helberg. Zo is er een grote groep mensen die niet écht wil erkennen dat zaken als racisme en seksisme bestaan. Of die niet beseft dat zij aan die ontmenselijking meewerkt. “Er zijn ouders die erkennen dat hun kind genderdivers is, maar pas op het moment dat dat kind voor die erkenning heeft moeten vechten. Tot die tijd doen de meeste ouders mee in een samenleving waarin er voor die kinderen eigenlijk geen plek is. Sta je echt, vanaf het begin, open voor de mogelijkheid dat je kind genderdivers is, dan ben je pas echt een steunende ouder. Dan kan jouw kind echt zichzelf leren zijn.”
In de wereld van de psychiatrie heeft Helberg ervaren dat hij niet de aandacht krijgt die hij, op basis van zijn opvattingen en verdiensten, zou verwachten. Hij waagt zich niet aan aannames over waarom dat zo is. Desgevraagd verbaast het hem dat hij op zijn optreden in Zomergasten in 2017 weinig reacties ontving van collega’s. Hij vraagt zich af of zijn boek, dat collega-psychiaters een spiegel voorhoudt, wel gelezen zal worden door hen. Lukt het zijn mede-psychiaters om hun patiënten daadwerkelijk te ‘zien’ en open te staan voor hun verhaal? Ook als de achtergrond van de patiënt niet aansluit bij de achtergrond van de psychiater, zoals bij witte psychiaters die patiënten van kleur behandelen? Zulke vragen stelt Helberg in zijn boek, maar blijven tot nu toe grotendeels onbeantwoord.
Uw werk als psychiater kenmerkt zich door een grote maatschappelijke betrokkenheid. Zo won u dit jaar de Jos Brink Oeuvreprijs voor uw inzet voor de LHBT+-gemeenschap. Volgens de jury mag u zich de ‘mental health father van de queer community’ noemen. U heeft dan ook een lange staat van dienst wat betreft LHBT+-activisme.
“Als LHBT+-ers moeten we in deze samenleving ons eigen geluid laten horen. Dat geldt ook voor mensen die leven met hiv. Door een blad als hello gorgeous laat je zien wat het voor je betekent om te leven met hiv. Die openheid kun je daarmee ook zien als een soort helingsproces. Ik weet het nog goed toen ik voor het eerst van hiv hoorde. Ik zat op het vliegtuig naar New York, en er was deze ziekte die veel bij homo’s voorkwam. In de latere jaren ben ik er veel mensen aan kwijtgeraakt. Het is niet de bedoeling om zo jong al zoveel mensen kwijt te raken. Ik heb in die tijd veel geleerd. We zaten net in het proeven van de verworven vrijheid. Homoseksualiteit werd niet meer gezien als ziekte. De wetten die homoseksualiteit verboden, werden geschrapt. Maar in plaats van feestvieren werden we gedwongen met verdriet en verlies te leren omgaan. Allemaal jonge mensen die elkaar nu moesten en ook wilden steunen. Die elkaar vonden in vertrouwen en liefde, en elkaar niet meer wilden loslaten. Ik raakte in die jaren bevriend met een prachtig stel. Die jongens hielden van elkaar, en zoals dat soms gaat, kozen zij op een gegeven moment voor een open relatie. Ze vrijden met andere mensen, en waren ook samen. Ze kregen beiden hiv. Toen de een overleed, stond de ander naast zijn bed, tot aan zijn laatste ademteug. Het betekende zoveel voor mij dat ze elkaar steunden, tot het eind. Het was zo liefdevol. Hun samenzijn werd bepaald door de intimiteit die zij deelden, de veiligheid die zij bij elkaar ervoeren. De nabijheid die voor hen zo belangrijk was. Ik was nog jong, en nog aan het leren wat het betekende om een homoseksuele relatie te hebben.
Ik kende de vooroordelen over homoseksuele relaties. Dat homo’s bijvoorbeeld niet bij elkaar bleven. Bij hen zag ik: zo kun je, in alle vrijheid, met elkaar leven. Je kunt je seksuele kant ontdekken, ook met anderen, maar in de basis heb je die intimiteit, de liefde en dat vertrouwen. Die vooroordelen kwamen natuurlijk niet uit de lucht vallen. In de heterowereld bestaat er een sterk idee van wat normaal is, en wat normale seks is. Binnen dat verhaal is er weinig ruimte voor de gedachte dat homoseksuelen ook op zoek zijn naar een emotionele beleving. Het westerse verhaal over seksualiteit heeft het amper over de spirituele verbinding tussen twee mensen. Sowieso is spiritualiteit vaak iets wat men idioot vindt. Het ontbreken van een verhaal over verbinding en emotionele beleving heeft al helemaal haar weerslag op de seksualiteit van homo’s. Er wordt bij hen alleen maar gefocust op de seks, niet op de emotionele verbinding die zij willen hebben met een partner. Het enige voordeel dat homo’s dan wel hebben, is dat zij bewust worden gemaakt van hun seksualiteit. Hetero’s missen vaak dat zelfbewustzijn. Die moeten nog gaan leren om zichzelf te worden, om bevrijd te worden van hun heteroseksueel harnas. Wat dat betreft merk ik soms juist ook wel wat jaloezie, over de vrijheid die homo’s − volgens hetero’s − zouden hebben om zichzelf te kunnen zijn.”
Er zijn grote stappen gezet op het vlak van LHBT+–emancipatie. Hoe ziet u de emancipatie van mensen die leven met hiv? Wat is uw ervaring uit de praktijk?
“Een belangrijke stap in die emancipatie was wat mij betreft de opkomst van hiv-remmers. Toen zag ik dat mensen de keuze kregen om hun status openbaar te maken, of om het te verzwijgen. Er zijn altijd persoonlijke redenen om het niet te vertellen, en persoonlijke redenen om het wel te vertellen. Mensen die kozen het te verzwijgen, deden dat vaak omdat dat voor hen rustiger was. Anderen vertelden het juist vanaf het begin al aan hun omgeving, en gaven hun omgeving daarmee ook de kans om met hen mee te groeien, om een nieuw evenwicht te vinden. Ik heb vooral geleerd dat je gedrag van mensen kunt verklaren vanuit de geschiedenis van mensen. Vanuit dat persoonlijke kun je dan ook weer zien wat er in de samenleving gebeurt, en waarom het nodig is om in die samenleving ruimte te creëren voor verschillende perspectieven. Opdat iedereen echt zichzelf kan zijn.”
Zoals gezegd roept u uw collega-psychiaters op om patiënten écht te zien. Kan een psychiater die niet met hiv leeft, echt openstaan voor het persoonlijke verhaal van iemand die wel met hiv leeft?
“Ik vind dat je dat kunt leren, ja. Je zult dan als psychiater wel moeten kijken naar je eigen ervaringen, naar je eigen heilige huisjes, naar de eigen overtuigingen die je hebt en die jou misschien in de weg staan om de ander te helpen. Het gaat erom dat je ruimte creëert voor de ander om vrij te praten, juist ook als degene zich in een kwetsbare fase bevindt. Zelfs al praat een patiënt liever met iemand die op hem of haar lijkt, qua achtergrond of ervaringen, dan ontslaat dat jou als psychiater niet van de verantwoordelijkheid die je hebt om je eigen oordelen weg te nemen.”
Tekst Rick Meulensteen Fotografie Marjolein Annegarn