Een boek heb ik erover geschreven. Hoe ik het in de vroege zomer van 1988 ontdekte. Een doodvonnis toen. Geen medicijnen – het was een kwestie van het kruis opnemen en de afslag Calvarieberg.
Het ergste was nog wel dat je het maar aan weinig mensen wilde vertellen. Niet met een ratel door de stad. Uiteindelijk bleek iedereen het toch al geweten te hebben. Die verdomde eenzaamheid was voor niets geweest.
De dokter vertelde dat ik wel 35 zou worden maar geen 40. De 40 haalde ik toch, in 1994. De diagnose aids was net gesteld. Die verjaardag werd er flink uitgepakt. Het kon nog net, het eind was in zicht. Ik telde meer jaren dan T4-cellen. Voor wat onvermijdelijk komen zou, bedankte ik. De spullen daarvoor waren al een tijd in huis, maar het afscheid werd steeds uitgesteld.
In donkere dagen gloorde plots het licht. Geen cocktail des doods maar één des levens. Ritonavir was het toverwoord. Tientallen, nee, honderden flesjes met duizenden pillen.
Terugkomen is anders dan blijven. De weg achter mij was leeg – maar weinigen hadden het gehaald. Het leven ging verder. Het werd stiller. Handen die je hadden vastgehouden, schouders die je hadden gestut, trokken zich ongemerkt terug. Zij voelden zich te veel, ook weleens te goed.
Een enkeling vraagt zich sprekend af hoe het nu toch gaat. Weet je het nog? Hoe het was? Eén goede vriend is gebleven, altijd trouw en in de buurt. Dag en nacht. Ooit sterf ik in zijn armen – die vriend is het virus dat mij in liefde heeft omhelsd, dat ik al die jaren heb gekoesterd met mijn eigen tranen en mijn eigen bloed. Waarvan ik heb leren houden, trouw tot in den dood.
Tekst Oscar Hammerstein Fotografie Henri Blommers
Deze column verscheen eerder in hello gorgeous #13